Naïef Realisme: van Rousseau tot Grandma Moses

  • Door VVMA
  • 12 april 2023
  • 0
  • 1475 Views

Zonder formele kunstopleiding klommen in de jaren 1920 … 1945 naïef realisten naar de artistieke top, aan beide kanten van de oceaan. Hun schijnbaar eenvoudige landschappen, intieme huiselijke taferelen, ongeveinsde portretten en kleurrijke stillevens spraken tot de verbeelding van publiek en het artistieke establishment.

Tot en met 25 juni 2023 is in Museum MORE de tentoonstelling Naïef Realisme – van Rousseau tot Grandma Moses te zien, met 80 schilderijen van 30 grote en onbekende meesters uit de VS en Europa. Deze tentoonstelling laat het rijke spectrum zien van naïef realisme tussen 1920 en 1945 Geïnspireerd op de baanbrekende tentoonstelling Masters of Popular Painting van het New Yorkse Museum of Modern Art in 1938, toon Museum MORE na 85 jaar veel kunstenaars van toen weer in elkaars gezelschap. Met topkunst van autodidacten als Henri Rousseau, Camille Bombois, Séraphine Louis, Nikifor, John Kane, Horace Pippin, Morris Hirshfield en Grandma Moses. De tentoonstelling is mede tot stand gekomen dankzij de steun van Het Cultuurfonds en HIZKIA Kunsttransport & Logistiek. Bij de samenstelling van de tentoonstelling en de totstandkoming van het tentoonstellingsboek heeft Katherine Jentleson, Merrie and Dan Boone Curator of Folk and Self-Taught Art van het High Museum of Art in Atlanta haar expertise royaal gedeeld met conservatoren Marieke Jooren en Sito Rozema.

Ongekunsteld

Henri Rousseau, bijgenaamd Le Douanier, was onmiskenbaar de belangrijkste wegbereider voor de opmars van naïef realisten. De Franse belastingbeambte werd rond 1900 ontdekt en omarmd door collega’s met een academische kunstopleiding zoals Félix Vallotton en Pablo Picasso. In Rousseaus ongeschoolde werk zag de toenmalige Parijse avant-garde iets revolutionairs: kunst die terugging tot de ongekunstelde kern. Wars van conventionele regels, vrij en direct. Een inspiratiebron voor kunstenaars die zich van hun harnas wilden ontdoen. En voor wie een intellectuele benadering van hun vak een keurslijf betekende. Rousseau, ooit door sommige critici weggehoond om zijn ‘kinderlijke’ kunst, bood hen uitwegen. Zo bezorgde Rousseaus werkwijze en beeldtaal avant-gardisten extra brandstof op hun route naar kubisme, maar ook naar nieuwe zakelijkheid.

Henri Rousseau, Tropisch bos met apen, 1910, Courtesy National Gallery of Art, Washington, John Hay Whitney Collection.

Krachtpatser

Net als Bauchant, Louis, Rousseau en Vivin behoorde Camille Bombois (1883 … 1970) tot de ‘schilders van het Heilig Hart’, die door handelaar en verzamelaar Wilhelm Uhde samen werden gepresenteerd in de tentoonstelling Les Peintres du Cœur Sacré (Parijs, 1928). Uhde zei over Bombois: ‘Alleen bij Bombois laat de realiteit haar echte reden van bestaan zien, als doel op zichzelf […] Hij schildert de realiteit, alles wat hij ziet en waar hij spontaan op reageert in het dagelijks leven.’

Bombois was niet geheel onbekend met de kunstgeschiedenis. Zo kopieerde hij reproducties van werk van Haarlemse zeventiende-eeuwse meesters. Hij schilderde in grote vlakken met sterke lijnen, felle kleuren en gedurfde afsnijdingen. Zijn figuren zijn vaak groots, volumineus en rond weergegeven, en opgeblazen tot afwijkende proporties. Bombois’ taferelen zijn uit zijn leven gegrepen. Zo schilderde hij talloze naakten naar zijn vrouw Eugénie. Bekend zijn Bombois’ portretten van circusartiesten, waaruit een sterk inlevingsvermogen voor de maatschappelijke buitenstaander spreekt.

Voor zijn schildersloopbaan werkte Bombois op een binnenschip, als tunnelwerker bij de Parijse metro, als portier en als worstelaar in het circus. Nadat hij in de Eerste Wereldoorlog diende, werkte hij ’s nachts bij een krantendrukkerij en schilderde hij overdag.

Als een van de best gewaardeerde naïef realisten kon hij het zich vanaf 1922 veroorloven om voltijd te schilderen. Hij was te zien in grote, baanbrekende tentoonstellingen over het naïef realisme, waaronder Les Maîtres populaires de la réalité (Parijs en Zürich, 1937) en, daaruit voortkomend, Masters of Popular Painting (New York, 1938).

Camille Bombois, Bij het reizende circus / At the Travelling Circus, c. 1928, courtesy Galerie Dina Vierny.

Onbezorgde oma

Grandma Moses (1860 … 1961) werd als Anna Mary Robertson geboren in een groot boerengezin. Ook met haar man had ze een boerenbedrijf. Pas nadat haar man in 1927 overleed en ze zelf te oud was om het boerenwerk vol te houden, begon ze met het maken van kunst. In eerste instantie richtte ze zich op borduurwerk, maar door pijnlijke artrose stapte ze over op schilderen.

Veel van Grandma Moses’ schilderijen hebben het landelijke leven in de Verenigde Staten als onderwerp. Haar kunst gaat over waarden als eerbied voor traditie, familie en gemeenschap. Ze werkte vanuit haar herinnering en maakte veel plattelandstaferelen waarin de verschillende seizoenen centraal staan. Moses schilderde altijd taferelen die ze kende, en noemde het schilderen van bijvoorbeeld Bijbelse scènes misprijzend ‘giswerk’. Haar grote oeuvre – ruim 1500 doeken – is uitgevoerd in zachte kleuren en lijkt vaak te verwijzen naar een onbezorgde jeugd.

In 1938, toen Moses 78 jaar oud was, werd haar schilderwerk ontdekt door verzamelaar Louis Caldor, die haar gehele oeuvre opkocht. In 1939 zond hij haar werk in voor de tentoonstelling Contemporary Unknown American Painters in het New Yorkse Museum of Modern Art. Een jaar later organiseerde galerist Otto Kallir Moses’ eerste solotentoonstelling, waarbij hij haar hoge leeftijd en ongeschoolde status benadrukte.

Dit kunstwerk schilderde ze op een tafellaken.

Grandma Moses, Shenandoah, South Branch, voor 1938, Private collection, Courtesy Galerie St. Etienne © Grandma Moses Properties, NY.

National Tartan Day

Op 6 april vieren Amerikanen van Schotse afkomst hun historische roots. John Kane (1860 … 1934) was een Schotse arbeidsmigrant in de Verenigde Staten. Zijn tijdgenoten beschouwden hem als Amerikaanse kunstenaar van groot belang. Hij bleek een van de meest succesvolle Amerikaanse naïef realisten en werd gezien als de Amerikaanse evenknie van Henri Rousseau.

Vanaf zijn negende werkte Kane in zijn geboorteland Schotland in de mijnbouw. Op zijn negentiende trok hij naar de vs om daar in de staal- en kolenindustrie te werken. Later werkte hij onder meer als huisschilder en stratenmaker. Na veel rondzwervingen vestigde Kane zich uiteindelijk in Pittsburgh. Pas na zijn zestigste, nadat hij bij een treinongeval een been verloor, begon hij met schilderen. Met spaarzaam verfgebruik in groenen en bruinen produceerde Kane voorstellingen waarin elk deel van het doek dezelfde aandacht krijgt. Kane staat bekend om taferelen met figuren in Schotse kledij en om gezichten op het industriële Pittsburgh. Dat deze stadslandschappen niet alleen een beeld van de industrie gaven, maar ook nog eens waren gemaakt door iemand die uit eigen ervaring wist hoe die industrie werkte, maakte ze populair. Kane maakte in zijn schilderijen van Pittsburgh geen onderscheid tussen de ronkende industrie, waarbij hij nostalgie voelde, en de omringende natuur. Samen vormden ze één ‘Amerikaanse idylle’.

John Kane, Twee Schotten / Two Scots, 1925, Zander Collection

Kleermaker

Morris Hirshfield (1872 … 1946) was van Russisch-Poolse komaf, maar woonde vanaf zijn achttiende in de Verenigde Staten. Hij was zijn leven lang succesvol kleermaker: hij produceerde jassen en bezat 24 patenten voor pantoffelontwerpen en orthopedische voetondersteuning. Zoals meer naïef realisten begon Hirshfield pas met schilderen tijdens zijn pensioen, in 1937. Wel maakte hij vanaf zijn jeugd al houtsneden met religieuze onderwerpen. Hirshfields schilderijen zijn beïnvloed door zijn werk als kleermaker en doen ook denken aan middeleeuwse tapijten en boekverluchtingen. Zijn minutieuze precisie is te zien in zijn decoratieve patronen, waaraan hij vele uren besteedde. Ondanks zijn decoratieve en niet-natuurgetrouwe motieven zag Hirshfield zichzelf als realist. Zo omschreef hij zijn werk als ‘beter dan wat een camera kan vastleggen’.

Hirshfield liet een oeuvre van slechts 78 werken na. Marcel Duchamp, Piet Mondriaan en Peggy Guggenheim waren bewonderaars van zijn kunst.

Morris Hirshfield, Girl with flowered dress, 1945, American Folk Art Museum, Gift of Donna and Carroll Janis

Meisje met hond

Hirshfields schilderijen zijn beïnvloed door zijn werk als kleermaker: hij besteedde grote aandacht aan de textuur van het verfoppervlak en de afgebeelde stoffen. Ook symmetrie en ritme zijn belangrijke onderdelen van zijn werk, dat vanwege zijn uitzonderlijke platheid en vlakordening sterk doet denken aan middeleeuwse tapijten en boekverluchtingen. Zijn minutieuze precisie is te zien in zijn decoratieve patronen, waaraan hij vele uren besteedde. Mensen en dieren gaf hij vaak in afwijkende proporties weer, en soms van verschillende kanten tegelijk.

Morris Hirshfield, Meisje met hond / Girl with Dog, 1944, Zander Collection, Germany. foto: Eva Broekema

Broedseizoen

Josephine Joy (1869 … 1948) werd als Sally Hiett geboren in West Virginia. Op haar zestiende veranderde ze haar naam naar Josephine. Het grootste deel van haar leven woonde ze in San Diego, Californië. Joy tekende en schetste al van jongs af aan, maar begon pas met schilderen in 1927, toen haar man overleed en haar kinderen het ouderlijk huis hadden verlaten.

Joy was een zeer productieve kunstenaar. Ze schilderde vooral bloemstukken, waarvan de composities vaak centraal zijn opgebouwd, en landschappen, waarop vaak dieren te zien zijn. Deze dieren schetste ze in de dierentuin van San Diego, waar ze geregeld kwam. De schetsen werkte ze vervolgens thuis uit tot schilderijen. Joy schilderde naar observatie en kopieerde waarschijnlijk ook motieven uit boeken en tijdschriften.

In 1942 kreeg zij een solotentoonstelling in het New Yorkse Museum of Modern Art (moma), de eerste solo-expositie van een vrouw in het moma ooit.

Josephine Joy, Nestelende watervogels / Waterbirds Nesting, c. 1935-39, Smithsonian American Art Museum, Washington DC

Zin in een feestje?

De Nederlandse kunstenaar Maria (Miep) Dehé-Stijger (1888 … 1970) maakte collages van vormen die ze met de grootste vakkundigheid uit gekleurd sitspapier knipte, waarmee ze waardering kreeg vanuit de gevestigde kunstwereld. Rijk werd ze niet met haar werk; ze verkocht een stuk altijd maar voor een paar gulden, terwijl er tegenwoordig zo’n duizend euro voor wordt betaald. Ze was er ‘voor de aardigheid’ mee begonnen en had nooit de pretentie kunstenaar te worden.

Dehé verbeeldde veel taferelen uit sprookjes als Roodkapje en Sneeuwwitje, maar vooral ook scènes uit het alledaagse leven, zoals een Nederlands landschap, een kinderverjaardag of een wandeling. In 1933 schreef een recensent: ‘[Dehés werk toont] het fijne begrip van wat een kind mooi en leuk vindt, van de wijze waarop het zijn omgeving en zijn sprookjeswereld ziet en tracht, die uit te beelden.’ Bloemen en planten vormen een veelvoorkomend motief, waarbij elk blaadje met de grootste zorg en realiteitszin is uitgeknipt. Haar gevoel voor compositie is sterk.

In 1929 en 1930 exposeerde Dehé rond sinterklaas- en kersttijd bij kunstzaal Van Lier in Amsterdam. Carel van Lier was een liefhebber van naïef realisme en toonde naast knipkunst van Dehé ook werk van Sipke Houtman en Adolf Dietrich. In 1932 stelde Dehé werk tentoon bij het warenhuis Metz & Co.

Miep Dehé, Appies verjaardag / Appie’s Birthday, 1937, Stedelijk Museum, Amsterdam

Ontwaken

Thorvald Arnst Hoyer (1872 … 1949) werd in Kopenhagen geboren als zoon van een succesvolle kolenhandelaar. Op zevenjarige leeftijd begon hij met tekenen en vanaf zijn dertiende verrichtte hij hand- en spandiensten in het atelier van de Deense schilder Frants Henningsen. Pas toen Hoyer negentien jaar was, ontdekte Henningsen zijn schildertalent.

Vierentwintig jaar lang was Hoyer succesvol acrobaat. Het gezelschap waarbij hij was aangesloten was gespecialiseerd in menselijke piramides en was in heel Europa, Australië en de Verenigde Staten in trek. In die hoedanigheid reisde hij de wereld rond en bezocht daarbij vele musea, waar hij op aanraden van Henningsen werk van grote namen uit de kunstgeschiedenis bestudeerde. Vooral de Hollandse zeventiende-eeuwse schilderkunst en de Vlaamse en Italiaanse primitieven raakten hem. Zijn grootste voorbeeld was echter de negentiende-eeuwse Amerikaanse landschapschilder George Inness.

Hoyer gebruikte sprekende kleuren en zette zijn werk op in kleine stipjes verf. Zijn composities zijn strak en centraal geordend en de grenzen tussen de kleurvlakken zijn duidelijk afgebakend. Vaak schilderde hij landschappen en dorpsgezichten, geïnspireerd op plekken die hij tijdens zijn reizen had gezien.

In 1915, op 42-jarige leeftijd, stopte Hoyer zijn acrobatenloopbaan, verhuisde naar Chicago en begon voltijd te schilderen. In 1936 werd zijn werk voor het eerst tentoongesteld, in de Findlay Galleries in Chicago. In 1938 werd hij opgenomen in de tentoonstelling Masters of Popular Painting in het Museum of Modern Art (moma) in New York.

Thorvald Arnst Hoyer, Wekken (Ontwaken) / Awaken (Awakening), 1937, Collection of Carl and Marian Mullis

Viool

Pedro Cervántez (1914 … 1987) werd geboren in de staat Arizona, maar waar precies was voor hemzelf onbekend. Hij kwam uit een Mexicaanse familie van pottenbakkers die in 1914 voor revolutiegeweld hun land uit vluchtte. Cervántez begon met schilderen in 1930 en was grotendeels autodidact; hij begon aan verschillende kunstscholen maar rondde die niet af. Zijn gebalanceerde kleurgebruik, perspectiefwerking en vooral zijn sterke compositiegevoel verraden wel enige opleiding, maar hij volgde vooral zijn gevoel. Hij werkte langzaam en bedachtzaam. Zijn werk toont verlaten straten, gebouwen en landschappen uit het broeierige Amerikaanse zuiden, maar hij maakte ook stillevens en bloemstukken.

Cervántez was een van de eerste Latijns-Amerikaanse kunstenaars die nationale aandacht en erkenning kreeg in de Verenigde Staten.

Pedro Cervántes, Viool / Violin, 1934, bruikleen Panhandle-Plains Historical Museum, Canyon, Texas, USA.

Opslagplaats

Cervántez  werd al snel ontdekt door de schilder Russell Vernon Hunter, directeur van het Federal Art Project (FAP) in New Mexico. Het FAP was een overheidsorgaan dat de Amerikaanse kunsten met opdrachten ondersteunde. Twee maanden later werd Cervántez’ werk tentoongesteld in Santa Fe, waar het direct door de schilder Josef Bakos werd aangekocht. Deze erkenning bracht hem ertoe alles op de schilderkunst in te zetten.

Pedro Cervántes, Opslagplaats in Téxico / Téxico Depot, 1934, bruikleen Panhandle-Plains Historical Museum, Canyon, Texas, USA.

Het fenomeen Nikifor

Nikifor (1895 … 1968) werd als Epifaniusz Drowniak geboren in Łemkowszeryzna, een Poolse regio die destijds in Rusland lag. Hij was onderdeel van de oosters-orthodoxe etnische groep Lemko, die in delen van Polen gediscrimineerd werd. Hij had een zwaar spraakgebrek en was wellicht doof, was analfabeet, bleef ongeschoold en hij was dakloos. Door deze factoren leefde hij als een maatschappelijke buitenstaander.

Nikifor begon waarschijnlijk met schilderen nadat bij een ziekenhuisopname een arts hem schildermateriaal gaf. Hij uitte zich via zijn schilderijen en hij gebruikte zijn kunst om zijn identiteit vorm te geven en een alternatieve werkelijkheid voor zichzelf te scheppen. In zijn werk kon hij van alles zijn: een priester, een leraar of zelfs Christus.

Vaak vertaalde hij zijn gedachten in één keer in een waterverfschets, waarvan hij er duizenden, misschien wel tienduizenden produceerde. Nikifor verkocht zijn aquarellen, tekeningen en gouaches voor weinig geld op straat. Hij schilderde op elke ondergrond die hij kon krijgen: stukken papier, karton en sigarettendoosjes. Zijn meest gebruikte thema’s en motieven zijn portretten, heiligen, kerken, treinstations en zelfverzonnen, wonderlijke gebouwen. Hij kende waarschijnlijk geen kunst van andere schilders, waarmee zijn werk een puur persoonlijke uiting is.

Nikifor, Nikifor onderweg, ongedateerd, Stedelijk Museum, Amsterdam

Een piepkleine Vermeer

René Rimbert (1896 … 1991) was zijn leven lang postbeambte. Doordat zijn vader lijsten verguldde kwam hij al jong in aanraking met kunst. Hij bezocht regelmatig het Louvre en Parijse galeries. Tijdens een bezoek in Duitsland zag hij Het straatje van Johannes Vermeer, dat een grote indruk op hem maakte. Rimberts schilderij Uitzicht op de stad of Het open raam toont een gezicht op daken met een lichtval die doet denken aan Vermeer. Op de muur naast het raam schilderde Rimbert Vermeers Meisje met de parel.

Rimbert schilderde vooral gezichten op Parijs, die de groei en modernisering van de stad, maar ook verstilling laten zien. Zijn zachte tonen en egale afwerking zijn karakteristiek en zijn gedetailleerde weergave is treffend. Hoewel zijn proporties vaak afwijken van de werkelijkheid, kloppen het perspectief en de schaduwwerking doorgaans wel. Hij zei over zijn eigen werk: “Mijn schilderijen bevallen zowel kenners als normale mensen, die ze bekijken met hun hart”.

René Rimbert, Uitzicht op de stad of Het open raam, 1929, cm, Private collection, Courtesy Galerie Dina Vierny, Paris

Bloeiende rode cactus

Adolf Dietrich (1877 … 1957) kwam uit een arm gezin in Zwitserland. Zijn leven lang woonde hij in hetzelfde huis in Berlingen aan het Bodenmeer, werkte met zijn ouders op hun kleine boerderij en bleef er werken nadat beide ouders in 1918 overleden waren. Hij verdiende bij als houthakker, dagloner en bij een textielmolen. ’s Zondags, wanneer hij niet hoefde te werken, schilderde hij.

Het gros van Dietrichs oeuvre bestaat uit bosgezichten en landschappen dicht bij huis, die vaak bevolkt zijn met kleine dieren als eekhoorns en vogels. Zijn realisme in het weergeven van zijn directe omgeving laat zijn grote liefde voor zijn onderwerp zien. Zijn schilderijen, steeds op klein formaat, zijn een directe en kleurrijke afspiegeling van wat hij zag en ervoer.

Dietrich tekende en schetste veel buiten en werkte zijn schetsen, en later foto’s, binnenshuis uit tot schilderijen. Daarbij legde hij zijn doeken plat op tafel. Thuis hield hij veel dieren, die hij vaak schilderde tegen de achtergrond die hij buiten had getekend. Ook kopieerde hij flora en fauna uit boeken.

Anders dan veel naïef realisten was Dietrich al jong begonnen met tekenen en schilderen. Na lang te hebben getekend schilderde hij in 1902 zijn eerste doek. Zijn eerste tentoonstelling was in 1913 te Konstanz. De schilders Otto Dix en Georg Schrimpf bewonderden zijn werk en in 1925 werd Dietrich opgenomen in de canonieke tentoonstelling Neue Sachlichkeit: Deutsche Malerei seit dem Expressionismus (Mannheim, 1925), waarbij hij werd gepresenteerd als de ‘Rousseau van de Nieuwe Zakelijkheid’.

Adolf Dietrich, Bloeiende rode cactus / Red Flowering Cactus, 1945, private collection.

Paarden en ratelslang

Net als zijn vader was Lawrence Lebduska (1894- … 966) van origine maker van gebrandschilderde ramen. Een groot deel van zijn jeugd en opleiding bracht hij door in Europa, waaronder in Leipzig – waarvandaan zijn ouders voor zijn geboorte naar de Verenigde Staten waren geëmigreerd – en Tsjechoslowakije. Hier leerde hij omgaan met verf en vernis. In 1912 reisde het gezin weer terug naar de VS. In New York ontwierp hij vanaf 1913 glas-in-loodramen voor een binnenhuisarchitect, wat hem inspireerde tot het schilderen.

Bekend werd Lebduska vooral om zijn vele schilderijen met wilde dieren, vooral paarden, maar hij maakte ook landschappen, naakten en stillevens. Zijn schilderwerk baadt in kleur en een werk als Zonder titel (Paarden en ratelslang) verraadt zijn achtergrond in glasdecoratie. Het schilderij lijkt bijna licht door te laten, net als gebrandschilderde ramen.

Lebduska had succes in de New Yorkse kunstwereld. In 1936 had hij een solotentoonstelling waarmee hij de pers en kunstenaars wist aan te spreken. Naar verluidt inspireerde de tentoonstelling de invloedrijke Abby Aldrich Rockefeller tot het aanleggen van een collectie naïef realisme. Ook andere Amerikaanse prominenten, zoals Eleanor Roosevelt, bewonderden zijn werk en kochten het aan. In 1938 werd Lebduska getoond in de tentoonstelling Masters of Popular Painting in het Museum of Modern Art, New York.

Lawrence Lebduska, Zonder titel (Paarden en ratelslang) / Untitled (Horses and Rattlesnake) 1946, Collection of Carl and Marian Mullis.

Puur kunstplezier

Dominique Peyronnet (1872 … 1943) werd geboren nabij Bordeaux en woonde na veel omzwervingen binnen Frankrijk vanaf 1902 in Parijs. Voor zijn kunstenaarschap werkte hij in een drukkerij en was hij gespecialiseerd in kleurenlithografieën. Hij drukte vooral veel schoolboekomslagen. Peyronnet maakte veel schilderijen van de zee, het strand en de branding. ’s Zomers verbleef hij in de Franse kustplaats Villers-sur-Mer, waar hij de zee bestudeerde. Daarnaast schilderde hij enkele stillevens en bosgezichten. Peyronnet had een aardige beheersing van de regels van het perspectief en zag zichzelf als uitgesproken realist: hij gaf de wereld weer zoals die in zijn ogen was. In 1915 raakte Peyronnet als soldaat in de Eerste Wereldoorlog betrokken bij een gasaanval, waardoor hij de rest van zijn leven een slechte gezondheid had. In 1920 stopte hij met werken en stortte hij zich op het schilderen. Hij begon in impressionistische schildertrant, maar stapte snel over op een gedetailleerd realisme dat hij met zeer fijne penseelstreek opbouwde. In 1932 exposeerde hij voor het eerst op de Salon des Indépendants, waar zijn werk werd ontdekt door Maximilien Gauthier, kunstcriticus en samensteller van de tentoonstelling Masters of Popular Painting in het Museum of Modern Art in 1938. Nadat hij in het MoMA was getoond, verkocht Peyronnets werk goed onder verzamelaars en kon hij leven van zijn schilderwerk.

Dominique Peyronnet, Na het baden / After bathing, 1931, Fondation Dina Vierny-Musée Maillol, Paris.

Poortbestormers

Lange tijd was het niet vanzelfsprekend dat werk van autodidacten in musea te zien was. Tussen de twee wereldoorlogen kwam daar verandering in en wist het naïef realisme door te dringen tot het kunst-establishment. Daarmee hebben diverse naïef realisten hun naam in de kunstgeschiedenis kunnen achterlaten. Schilder Sal Meijer toont de bekende trap van het Stedelijk Museum Amsterdam, die ondanks zijn imposante hoogte toch te beklimmen is.

Sal Meijer, Opgang Stedelijk Museum, 1912, Stedelijk Museum Amsterdam

Boek in museumwinkel

Bij de tentoonstelling verschijnt een rijk geïllustreerd boek. De auteurs zijn Marieke Jooren, Sito Rozema en Katherine Jentleson. De uitgever is WBooks. Het boek bevat 150 pagina’s, ca 100 afbeeldingen en kost €29,95. ISBN 9789462585423.

[Bron: Museum MORE}