
Jan Mankes kreeg van zijn mecenas, de Haagse kunstverzamelaar en sigarenfabrikant Aloysius Pauwels, alles wat hij voor zijn werk nodig had. Ook stuurde Pauwels regelmatig dieren. In de brieven die ze onderling uitwisselden, vroeg Mankes in de zomer van 1918 of Pauwels ook aan een marmot kon komen. Pauwels schreef: “Marmotten zijn wegens ’t voergebrek van ’t aardrijk verdwenen. De dierentuin heeft wel enkele exemplaren, maar levert deze hoofdzakelijk aan doktoren en ziekenhuizen, wat daar nog over is, wordt naar datum van aanvraag behandeld, (…) Ik heb vanmorgen een witte marmot verzonden, ik hoop hij of zij goed aankomt.”
Toen Mankes de marmot binnenkreeg, schreef hij Pauwels: “Witte rat, zoo stond het op ’s beestjens geloofsbrief. Maar dan toch een zonder staart dacht ik al dadelijk toen ik hem uit zijn kistje haalde. Maar de brief gaf opheldering. Een marmot dus. Maar een heel mooi beestje en heel geschikt voor me. (…) De marmot is nu in het grote aquarium en doet daar schitterend in.”
Maar het schilderen van de marmot viel de zieke Mankes niet makkelijk. Op 14 februari 1919 schreef hij in een brief aan Mankes-verzamelaar Annie van Beuningen-Eschauzier: “En was het marmotje nu maar goed en af geweest, Ik zou me rustiger gevoeld hebben. Maar als je met veel illusie begonnen bent aan iets (het miezerige, slaperige, ingedrongen beestje wou ik geven in een wonder-lichtende omgeving, met een sprankeling van gele blaadjes) en je ziet het verworden onder je handen tot iets diks en materieels, dan is dat niet heel prettig.“
Jaren na zijn dood schreef Anne Zernike in een catalogus over het schilderij: ’t Was als een terugkeer tot ’t droomerige werk uit den allerbesten tijd. ’t Diertje zelf echter vond hij nog niet fijn genoeg geschilder en hoopte hij later te voltooien. Dat is er echter nooit van gekomen: de Marmot was Mankes’ laatste schilderij. Hij wilde dat het na zijn dood zou worden vernietigd, omdat hij het niet goed genoeg vond. Gelukkig heeft zijn familie anders besloten: Anne bewaarde het en droeg het later over aan hun zoon Beint Mankes.